|
|
De Romantiek wordt vaak ingedeeld in een vroeg-Romantische periode, hoog-Romantische periode en een laat-Romantische periode.
De vroeg-Romantiek (ca.1815 - 1850) is een overgangsperiode tussen de Klassieke tijd en de Romantiek. De componisten uit deze periode zouden evengoed als 'klassieke componisten met avontuurlijke trekjes' beschouwd kunnen worden. Vaak worden laat-klassieke componisten dan ook wel tot de vroeg-romantici gerekend. Denk hierbij aan componisten als Franz Schubert, Carl Maria von Weber en Felix Mendelssohn-Bartholdy.
De hoog-Romantiek loopt zo ongeveer van 1850 tot 1895. In deze periode ontwikkelen zich de typische kenmerken van de Romantiek. De componisten die tot de hoog-romantici worden gerekend zijn onder meer Robert Schumann, Frederic Chopin, Hector Berlioz, Franz Liszt, Johannes Brahms, Richard Wagner en Giuseppe Verdi.
De laat-Romantiek loopt ongeveer van 1885 tot 1915 en gaat over in de twintigste-eeuwse stroming. Bij deze componisten zien we dat de muzikale taal van de Romantiek tot het uiterste wordt doorgevoerd. De grenzen worden opgezocht, wat zich bijvoorbeeld uit in buitennissig grote orkestsamenstellingen, enorm lange composities en vreemde samenklanken die de traditionele harmonische funkties (tonika, dominant, subdominant) gaan missen. Daar tegenover staat dan weer dat ook wordt teruggegrepen op vormen uit vorige periodes. Tegenover een romantisch vluchten uit de werkelijkheid, staat dan weer het vorm willen geven aan de werkelijkheid.
Denk bij hoog-romantische componisten aan mensen als Gustav Mahler, Max Reger, Richard Strauss, Anton Bruckner, Pjotr Iljitsch Tchaikovsky, César Franck en Edvard Grieg.
|