Impressionisme

Tegen het einde van de negentiende eeuw begon onder andere in Frankrijk een stroming te ontstaan die een uitweg zocht uit de romantiek. Aanvankelijk maakten de aanhangers van deze stroming nog composities met romantische trekken, maar gaandeweg begon een nieuw soort muziek te ontstaan waar contrasten, schakeringen en tegenstellingen tussen allerlei kleuren en klanken de kenmerken van waren: het Impressionisme.

Grote inspiratiebron was de schilderkunst in Frankrijk, waar mensen als Monet en Renoir met hun pasteltinten de weg wezen. Het resultaat werd een vaak dromerige, wazige muziek. Duidelijke melodielijnen ontbraken, maar er werden sferen gecreëerd. Met behulp van de traditionele orkestinstrumenten zochten componisten naar een zeer uitgekiend gebruik van klankkleur.

De instrumenten werden steeds geraffineerder gebruikt als het gaat om timbres. Daarvoor gebruikte men speeltechnieken als arpeggio en glissando en zorgden koperen blaasinstrumenten met dempers voor een zacht en sonoor geluid.
Instrumenteren werd steeds meer gericht op het laten versmelten van klankkleuren en de instrumenten werden steeds minder als onafhankelijk instrument te horen.
Klankkleur was structuurbepalend geworden.

De ritmiek kwam losser van het metrum en werd vrijer. Van een melodische zinsbouw in frases was bijna geen sprake meer. Steeds meer chromatiek, pentatoniek, heletoonstoonladder en kerktoonsoorten zorgden voor een geheel andere sfeer.

Accoorden waren niet meer met functies (zoals I - V - I of IV - V - I) aan elkaar verbonden, maar dienden om sfeer en stemming uit te beelden. Het accoord als zelfstandige klankeenheid doet zijn intrede. De muzikale vormen waren zeer vrij en werden voornamelijk bepaald door een buitenmuzikaal gegeven en door de mogelijkheden die instrumenteren bood.

De belangrijkste en meest invloedrijke impressionistische componisten waren wel Claude Debussy en Maurice Ravel.